Uitspraken over beroepen tegen regelgeving inzake ondersteuning van personen met een handicapIn een eerste arrest nr. 258.353 van 8 januari 2024 verwerpt de Raad van State het beroep tot vernietiging dat werd ingediend tegen het besluit van de Vlaamse regering van 10 mei 2019 ‘tot wijziging van een aantal besluiten van de Vlaamse regering over de ondersteuning van personen met een handicap’. De verzoekende partijen klagen het door de regelgever gemaakte verschil in behandeling aan dat blijft voortduren tot 31 december 2026 tussen, enerzijds, de personen met een handicap die een lager (persoonsvolgend) zorgbudget krijgen dan hetgeen waarop zij, op grond van hun zorgzwaarte en ondersteuningsnood, op grond van het decreet van 25 april 2014 ‘houdende de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap en tot hervorming van de wijze van financiering van de zorg en de ondersteuning voor personen met een handicap’ recht zouden hebben en, anderzijds, de personen die wel reeds over zulk zorgbudget zullen beschikken. Tijdens de transitieperiode worden de zorgbudgetten van de eerstgenoemde categorie van personen immers niet louter bepaald op grond van hun ondersteuningsnood en zorgzwaarte maar ook op grond van de historische middelen waarover de zorgvoorziening waarvan deze categorie van personen op 31 december 2016 zorg verkrijgt, beschikt en waarin het verschil in behandeling zijn oorsprong vindt. In essentie achten de verzoekende partijen een dergelijke transitieperiode vooraleer alle transitiebudgethouders het volledige doelbudget zullen ontvangen dat hen toekomt, onredelijk lang. De Raad van State stelt vast dat het decreet van 25 april 2014 in een ingrijpende systeemomslag naar een persoonsvolgende financiering voorziet waarbij de decreetgever erkent dat zulke omslag een ingrijpende transitie vereist om op gefaseerde wijze om te schakelen naar een persoonsvolgende financiering waarbij op budgetneutrale wijze de zorgcontinuïteit en de continuïteit van de financiële middelen maximaal moeten worden gegarandeerd. In die omstandigheden oordeelt de Raad dat het spreiden van de maatregelen in de tijd, te dezen over een weliswaar lange periode van tien jaar, nog is gerechtvaardigd binnen de grenzen van de redelijkheid, ermee rekening houdende dat, binnen de budgettaire beperkingen, (i) in 2018 met correctiefase 1 reeds aan de grootste tekorten is tegemoet gekomen, (ii) gedurende correctiefase 2 zoals gewijzigd door het bestreden besluit, jaarlijks, nog geleidelijk aanpassingen worden doorgevoerd om het verschil in behandeling weg te werken en (iii) in acht genomen het uitdrukkelijk engagement van de Vlaamse regering dat in 2027 “alle transitiebudgethouders op hun volledige doelbudget [zitten]”, zodat de historische ongelijkheid volledig zal zijn weggewerkt. In een tweede arrest nr. 258.354 eveneens van 8 januari 2024, vernietigt de Raad van State gedeeltelijk het besluit van 5 maart 2021 van de Vlaamse regering ‘tot wijziging van een aantal besluiten van de Vlaamse regering over de ondersteuning van personen met een handicap.’ De verzoekende partijen richten hun kritiek inzonderheid op de erin vervatte regeling waarbij het aan de personen die op de wachtlijst staan voor een persoonsvolgend budget, hetwelk met een formeel volledige vraag werd aangevraagd voor 17 maart 2020, toegekende budget wordt “geactualiseerd” naar het moment waarop dat in de toekomst ter beschikking zal worden gesteld. Daarnaast bekritiseren zij de vermindering van de vergoeding van beheerskosten van 11,94% naar 10,35% voor de budgethouders die kiezen voor een cashbudget. De verzoekende partijen klagen aan dat in vergelijking met de voorheen geldende regeling, de nieuwe regeling het recht op sociale bescherming aanzienlijk vermindert zonder dat er motieven zijn die verband houden met het algemeen belang die zulks rechtvaardigen. De Raad van State stelt vooreerst vast dat de verzoekende partijen aannemelijk maken dat de bestreden “actualisatie” in de feiten neerkomt op een lineaire vermindering van dat budget voor bijna alle gerechtigden. Alle personen op een wachtlijst met een aanvraag van voor 17 maart 2020, gaan er systematisch op achteruit met een percentageverlies tussen 0,68% en 27,58% en een verlies van budget gaande van 615,43 euro tot 10.261,57 euro per jaar. Hij oordeelt vervolgens dat voor die personen met een handicap, die zich per hypothese in een kwetsbare toestand bevinden, een dergelijke vermindering ten opzichte van de voorheen geldende regeling, moet worden geacht aanzienlijk te zijn. Tot slot stelt de Raad van State vast dat uit geen enkel stuk enige reden of verantwoording blijkt die verband houdt met het algemeen belang die deze aanzienlijke vermindering verantwoordt. Deze afwezigheid van afdoende verantwoording stelt de Raad van State gelijk met de afwezigheid van deugdelijke materiële motieven waarop de regeling is gesteund, wat op zijn beurt de materiëlemotiveringsplicht schendt. Het verzoek van de Vlaamse regering om de rechtsgevolgen te handhaven die zijn ontstaan uit de vernietigde regeling tot aan de uitspraak door de Raad van State, wordt tot slot afgewezen. (08/01/2024) |